Merkwaardig genoeg worden in bijna alle rijvoorschriften straffen grondiger behandeld dan de verschillende soorten van belonen.

Archief

Nieuw in archief | Artikel overzicht
A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |

14-08-2011 

Waarom moeten we als ruiter de schouderbinnenwaarts en de travers beheersen?

14 augustus 2011

Inmiddels weten we dat de schouderbinnenwaarts en de travers twee enorm belangrijke oefeningen zijn voor de training van het paard.

In tegenstelling tot de reguliere (engelse) rijkunst worden deze oefeningen in de Klassieke Rijkunst al snel geïntroduceerd, omdat ze van groot nut zijn voor de ontwikkeling van het paard, onafhankelijk van zijn opleidingsgraad.


Zo zijn de voordelen van de schouderbinnenwaarts:

  • verbeteren lengtebuiging;
  • buigzamer, sterker en soepeler maken van het binnenachterbeen;
  • meer schoudervrijheid ontwikkelen;
  • nageeflijker maken;
  • verbeteren van de balans;
  • beter aan de hulpen brengen;
  • grotere durchlässigkeit;
  • het paard wordt lichter in de voorhand.

Voordelen van de travers:

  • verbeteren lengtebuiging;
  • verbeteren coördinatie in de ledematen;
  • verbeteren van de balans;
  • sterker, soepeler en buigzamer maken van het buitenachterbeen;
  • meer schoudervrijheid ontwikkelen;
  • het paard wordt lichter in de voorhand, waardoor hij makkelijker te sturen wordt.


Uit bovenstaande blijkt dat we het doorgaans hebben over de voordelen die deze oefeningen het paard bieden.

Maar ook voor de ruiter zijn deze oefeningen van groot belang om zo volledig mogelijk te doorgronden en te beheersen. Dat wil zeggen te kennen (theoretisch) en te kunnen (praktisch). 

Waarom?
Het aanleren van deze oefeningen voor de ruiter, zowel aan de hand als rijdend, is een tijdrovende zaak. 

Wat moet de ruiter leren?

  • welke hulpen hij moet geven en waarom;
  • de timing, dosering en combinaties van de hulpen;
  • gevoel ontwikkelen voor de juiste vorm;
  • gevoel ontwikkelen voor de juiste richting;
  • gevoel ontwikkelen voor de juiste kwaliteit van de oefening;
  • gevoel ontwikkelen voor het toepassen van de oefening op het juiste moment en in de juiste mate passend bij het opleidingsniveau van het paard. 

Door het werken met veel verschillende soorten paarden van verschillend opleidingsniveau zal de ruiter:

  • gevoel krijgen voor de uitvoering van de oefening:
  • het doel, de essentie van de oefening leren voelen;
  • weten wanneer, hoe lang, en in welke mate hij de oefening kan vragen, passend bij ieder individueel paard;
  • adequaat leren reageren; 
  • een goed beeld en gevoel ontwikkelen voor de kwaliteit van de oefening;
  • de oefening zo leren beheersen dat het als het ware vanzelf lijkt te gaan;
  • ieder paard de oefening aan kunnen leren, zowel aan de hand als rijdend;.
  • de werking van de directe en indirecte teugel ontdekken;
  • de versale en traversale hulpen leren begrijpen en toepassen;
  • Als een trainer leren denken en werken. 

Met de opgedane kennis en vaardigheden zal de ruiter het paard ten allen tijde recht kunnen richten, waardoor het paard in balans blijft. Alleen op die manier kan men een paard uiteindelijk verzamelen en oprichten.

Voorbeeld:
Tijdens het voorwaarts bewegen op een volte of rechte lijn, zal een paard regelmatig zijn balans verliezen, waardoor hij:

  • zijn vorm verliest;
  • de nageeflijkheid verloren gaat;
  • het achterbeen niet meer correct ondertreedt;
  • hij op zijn binnenschouder valt of
  • over zijn buitenschouder valt;
  • de achterhand uitzwaait of
  • zijn achterhand naar binnen komt; etc. 

Stel we rijden linksom op de binnenhoefslag. Het paard start met een keurige LVO, maar na enkele passen voel je dat je naar de omheining getrokken wordt. Het paard valt over de schouder en de achterhand valt naar binnen.

Via de schouderbinnenwaarts hulpen (de versale hulpen) kan je het binnenachterbeen weer onder het zwaartepunt brengen en via de buitenteugel (indirecte teugelwerking) kan je de schouder weer richten voor de achterhand, zodat het paard opnieuw zijn balans vindt.


Weer gaat het een paar passen goed, maar plots trekt het paard naar binnen, komt er spanning op de binnenteugel, verliest hij de lengtebuiging en valt de achterhand naar buiten.

Via de traversale hulpen kan je het paard nu opnieuw in balans brengen. Het buitenbeen brengt de achterhand naar binnen. De indirecte binnenteugel maakt een ophouding (omhoog en) naar buiten, zodat de voorhand en de achterhand weer recht ten opzichte van elkaar komen te staan. 

Maar ook in de oefening schouderbinnenwaarts kan en moet je soms het paard traversmatig corrigeren, wanneer de achterhand te ver naar buiten komt  en hij op de binnenschouder  valt.

In de travers zien we vaak dat juist de schouderbinnenwaarts hulpen (versale hulpen) nodig zijn om het paard in de juiste vorm en in balans te houden, zodat hij traversmatig kan blijven lopen

Tijdens de training zullen deze fenomenen regelmatig voorkomen, zowel op de rechte lijnen,  op de gebogen lijnen (voltes, slangenvoltes), in de oefeningen en in de diverse vormen van verzameling en verruiming.

Door gebruik te maken van de versale (schouderbinnenwaarts) en traversale (travers) hulpen kan de ruiter het paard continue ondersteunen om rechtgericht te blijven bewegen, zodat hij niet uit balans raakt.

Conclusie
Doel voor het paard:
symmetrische spiertechnische ontwikkeling
sterker, buigzamer en soepeler maken

Doel voor de ruiter:
Het biedt de ruiter de "gereedschappen", waarmee men het paard in balans kan houden, zodat we hem kunnen verzamelen.

Het rijden van de schouderbinnenwaarts en de travers (en de daarvan afgeleide oefeningen) zijn noodzakelijk, zowel voor paard als ruiter, mits men zich bewust is, met welk doel men ze rijdt.

 

Wilt u reageren op dit artikel?

Tonen bij bericht?
Na het versturen, wordt uw reactie gecontroleerd door onze redactie voordat het geplaatst wordt.