Nieuw in archief |
Artikel overzicht
A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |
25 oktober 2014
Het gewicht van het paard is verdeeld over zijn hurken en voorhand. Omdat het hoofd en de hals zo zwaar zijn, draagt het paard een groter deel van zijn gewicht op zijn voorhand.
In beweging, gebruikt het paard zijn hoofd en hals om invloed uit te oefenen op zijn balans. Dit kan je vergelijken met de staart van een eekhoorn, welke werkt als een balansstang.
Een van de sleutels van de dressuur is de balans van het paard te verbeteren.
Door het paard te leren meer van zijn gewicht van de voorhand met zijn achterhand te gaan dragen, waardoor zijn voorhand wordt ontlast, geeft het paard een betere balans en dus meer beweeglijkheid.
Wil een paard zichzelf efficiënt en gracieus kunnen bewegen, dan moet hem een bepaalde houding worden toegestaan, die geschikt is om zijn balans te verbeteren of optimaliseren.
De ruiter moet op tactvolle wijze het paard helpen de meest geschikte houding te vinden, die hem helpt het gewicht van de voorhand en de ruiter te tillen en te dragen. De hurken zijn hiervoor het meest geschikt, wanwege hun gehoekte vorm en hoeveelheid bespiering.
Als het paard meer gewicht op zijn achterhand opneemt (door te buigen in de achterhandgewrichten), dan moet hij vrij zijn om zijn poll (=het gedeelte tussen de oren van het paard) naar het hoogste punt te brengen, waarbij zijn neus licht voor de verticale lijn komt. Deze houding/positie van hoofd en hals helpt om het gewicht terug te brengen.
Als gevolg van de juiste balans en ontspanning zal het paard deze correcte houding vanzelf aanbieden.
Het creëren van het correcte kader kan gecreëerd worden met kracht, maar deze geforceerde houding van het paard geeft niet een eerlijke reflectie aan van zijn mate van balans en ontspanning.
achter het bit aan of iets voor de loodlijn tegen/over het bit achter de loodlijn voor de loodlijn
De poll moet het hoogste punt van het skelet zijn, met de neus aan of net iets vóór de loodlijn (de verticale lijn van het voorhoofd naar de neus en de grond).
Rust is een kenmerk van het klassieke werk. Het paard is energiek actief, toch heeft het werk een visueel duidelijk rustige kwaliteit.
Deze vrijheid van spanning geeft de spieren de gelegenheid het meest efficiënt te werken.
Het is mogelijk voor een paard zijn voorhand te ontlasten, terwijl zijn neus achter de loodlijn bevind, maar de onbalans die deze positie met zich meebrengt, veroorzaakt stijfheid en spanning. Omdat het paard uit balans is, is het onmogelijk voor hem kalm en ontspannen zijn werk te doen.
Linker plaatje:
Dit paard is in balans, hij is in staat om deze positie/houding vast te houden en in deze houding rustig te blijven staan voor een kortere tijdsduur.
Rechter plaatje:
Dit paard is uit balans, hij wordt gauw moe, en is niet in staat deze houding vast te houden voor welke tijdsduur dan ook. Hij kan zeker niet enkele seconden rustig in deze positie blijven staan.
Balans en rust vullen elkaar aan. Een paard kan het makkelijkst zijn balans vinden wanneer hij vrij is van spanning. Als de balans van een paard verbeterd, verdwijnt de spanning. Dit is waarom ontspanning (welke samenhang met de juiste vorm) en ritme/regelmaat de twee eerste stappen op de trainingsladder zijn. Het is het fundament waarop het vervolg van het werk wordt gebouwd.
Johann Meixner, Richard Watjen, Col Handler, Nuno Oliveira and Egon Von Neindorff, zijn enkele ruiters, die prachtige voorbeelden hebben gegeven van uitgebalanceerde harmonie, die de moeite waard zijn te bestuderen.
Wanneer de neus van het paard zich achter de loodlijn bevindt, kan de stuwende energie van de achterbenen niet doorstromen naar de poll. Het haalt het tot de plek in de nek, waar de wervelkolom is gebroken en waar de energie verstijfd door het zware hoofd en de achterblijvende nek, die aan de voorkant naar beneden hangt.
Het gewicht van de al overbelaste voorhand neemt toe. Het tillen van de voorhand wordt moeilijker en de onbalans veroorzaakt spanning, welke de prestatie doet afnemen.
Hier komt nog bij, dat het paard extra spanning nodig heeft om zijn hoofd achter de loodlijn te houden.
Het paard moet of de verkeerde nekspieren gebruiken om zijn houding te kunnen volhouden of de ruiter moet actief het hoofd van het paard achter de loodlijn houden. Hoe dan ook werken met het hoofd achter de loodlijn, is een onnatuurlijk houding voor het paard dat onbalans en spanning creëert.
En spanning en onbalans is het tegenovergestelde van wat we proberen te bereiken in de dressuur.
Wanneer je het hoofd van het paard voorwaarts neerwaarts en achterwaarts beweegt (achter de loodlijn), dan wordt de voorhand significant zwaarder. Voor het paard zal het onmogelijk zijn met zijn achterhand de massa makkelijk te dragen. Het gevolg is dat de achterbenen achter het paard aan komen en de massa naar voren duwen/stuwen.
Inactieve achterhand: Het kniegewricht van het rode paard zijn achterbenen is al helemaal gestrekt. Er is maar weinig energie om de voorhand te ontlasten
Als de achterhand al helemaal naar achteren is op het moment dat het paard afzet met zijn achterbeen, dan zal de energie grotendeels naar voren en beneden gestuurd worden.
Actieve achterhand: Het kniegewricht van het zwarte paard moet nog verder gestrekt worden op het moment dat het achterbeen afzet, waardoor er voldoende energie is om de voorhand te tillen.
Als het paard zich ontspannen, rechtgericht beweegt en de ruiterhand volgt, zal zijn wervelkolom zich stabiliseren en zal in essentie fungeren als een projectiel die door de achterhand wordt afgeschoten. De stuw verplaatst zich van de hoef van het achterbeen, door de rug, schoft, nek en poll. De poll moet opwaarts gedragen worden (als de punt van een pijl), afgeschoten door de achterhand, door de wervelkolom, in de lijn van de richting van de energie.
over het bit achter de loodlijn aan de loodlijn
Bij een breuk in de wervelkolom (de pijl), komt de energie nooit op de gewenste plek aan.
Bij het springen, verheft het paard zijn zwaartepunt tot het punt waar zijn achterhand hem kan afvuren over het opstakel. Het paard moet vrij zijn om zijn hoofd en nek op te tillen, om hem de gelegenheid te geven zijn zwaartepunt (naar achteren) te verplaatsen.
Zoals we al eerder vastgesteld hebben, is het gewicht van het paard verdeeld over zijn achter- en voorhand.
Maar door de zware hoofd en halspartij, draagt het paard meer gewicht met zijn voorhand, dan met zijn achterhand. Het zwaartepunt van het paard bevindt zich schuin achter de elleboog. (blauwe stip).
(Er wordt beweerd dat de voorbenen zich afzetten tegen de grond teneinde de voorhand opwaarts te duwen en het lichaamsgewicht naar achteren. maar als je goed de beweging bestudeerd van bereden paarden of spelende paarden in de natuur. dan wordt het duidelijk dat dit niet het geval kan zijn.)
Willen we de balans van het paard verbeteren, dan moeten we het paard stimuleren meer gewicht met zijn achterbenen te dragen of anders gezegd, we moeten de achterhand actiever maken.
Het evenwicht wordt onderhouden door het lichaamszwaartepunt boven zijn ondersteuningsvlak (blauwe lijn ) te houden.
1. Buiging van de achterbenen:
Als het paard in een ontspannen houding werkt en zijn rug in een elastisch golvende tendens beweegt, dan kunnen de drijvende hulpen van zit en been gebruikt worden om de paslengte zuiver en ritmisch te verruimen, waarbij het paard zich over meer bodem zal gaan bewegen. Dit vraagt om een vermeerderde buiging van de achterhandgewrichten.
2. Het verkleinen van het ondersteuningsvlak
a. In het begin van de training van een paard, worden de gymnastische oefeningen gebruikt om de buiging van de wervelkolom en beurtelings een van de achterbenen te vergroten.
Het rijden van voltes, slangenvoltes en andere gebogen lijnen zijn hiervoor een goede oefening. Deze figuren worden gereden op één hoefslag
b. Later in de opleiding wordt er een grotere buiging in de wervelkolom en achterbenen ontwikkeld, door het gebruiken van onder andere de schouderbinnenwaarts en andere laterale gangen, welke gereden worden op twee hoefslagen.
c. In een verder gevorderd stadium wordt de buiging van beide achterbenen ontwikkeld door het rijden/beoefenen van het halthouden, overgangen, tempowisselingen en achterwaarts gaan. Deze oefeningen stimuleren het achterbeen dieper te buigen en verder naar voren te grijpen naar het zwaartepunt van het paard, waardoor het ondersteuningsvlak kleiner wordt. Het frame van het paard wordt kleiner.
Het resultaat hiervan is dat de voorwaartse impuls van het achterbeen makkelijker door het lichaam van het paard getransporteerd wordt, waardoor de voorhand in een voorwaarts opwaartse richting verplaatst/ getild wordt. Bovendien wordt door het verkleinen van het ondersteuningsvlak, als gevolg van het beter ondertreden van de achterhand, het gewicht meer naar de achterhand verplaatst.
3. Het verlagen van de wervelkolom in de achterhand/billen
Als de kracht van het paard toeneemt, zal de vermeerderde buiging van de achterbenen, de wervelkolom - welke van nature naar beneden helt van de heupen naar de nek/bases - in het achterste deel (achterhand/billen) verlagen.
In bijzonder sterk en goed gebouwde paarden kan het hoogste punt van de heup (groene stip) zakken tot een punt beneden het gewricht tussen de eerste rug/borstwervel en de laatste halswervel (gele stip).
Omdat de wervelkolom redelijk stijf is, kan de achterhand niet gaan "zitten" onafhankelijk van de voorhand. Dit steigerende/kantelende effect van de wervelkolom verplaatst meer gewicht naar de achterhand.
Het buigen van de hurken in deze mate, vereist een buitengewone hoeveelheid kracht en souplesse.
In de piaffe, wordt het gecombineerde zwaartepunt van paard en ruiter direct en gelijkmatig verdeeld over het ondersteuningsvlak
4. De elastische spanning van de dragende/ tillende spieren.
Als het paard zijn spieren beurtelings steeds verder kan buigen en strekken of spannen en ontspannen, zal het buigen van de achterbenen en verkleinen van het ondersteuningsvlak een elastische spanning creëren in de spieren en ligamenten die de achterhand verbinden met de voorhand. Deze elastische spanning, helpt de voorhand te ontlasten in een soort van scharnierende verende beweging, het hefboomeffect.
5. Natuurlijke heffen van de hals
De elastische spanning van de spieren en ligamenten plaatsen de hals van het paard in een gratieuze boog, waarbij de nek het hoogste punt is en het hoofd als gevolg van de zwaartekracht, natuurlijk naar beneden hangt vanaf een elegant opwaarts/voorwaarts gebogen hals.
Het paard zal zijn mond op dezelfde hoogte plaatsen als het hoogste punt van zijn heup en zijn gezicht zal verticaal gedragen worden. Deze natuurlijk aangeboden houding geeft de teugelhulp de mogelijkheid vrij door alle wervels, de pelvis (holte gevormd door beide heupbeenderen en het heiligbeen) helemaal naar beneden naar de onderste beengewrichten te bewegen. Met de hals opwaarts gestretcht en de nek in balans gedragen als een ballerina, wordt het zware gewicht van de hals en het hoofd naar de achterhand verschoven, wat het voor de rug makkelijker maakt om de voorhand te tillen en voor de achterhand om het extra gewicht te dragen.
Ontspanning en buiging is de sleutel welke het mogelijk maakt voor de achterbenen om vermeerderd/dieper te buigen onder het vermeerderde gewicht.
Activiteit wordt makkelijker voor het paard als hij sterker wordt en zijn balans verfijnd wordt. Als het paard bereid is te ontspannen in het werk, dan zal hij op een natuurlijke wijze vanzelf zijn achterbenen meer gaan buigen tot het punt waartoe hij op dat moment in staat is.
Als het paard ontspant en rustig meer kan gaan zitten op zijn achterhand dan zullen de heupen en knieeen zelfs nog meer gaan buigen.
Dit alles zal het ondersteuningsvlak verkleinen en de achterhand verder laten zakken, waarbij hoofd en hals op een natuurlijke wijze gedragen kunnen worden, welke positie bijdraagt aan de verbetering balans van het paard.
De hurken worden behoedzaam en gedoseerd getraind, waardoor hun kracht toe zal nemen zodat ze uiteindelijk de voorhand makkelijk in zijn geheel kunnen optillen van de grond en het paard zich geheel op zijn achterhand kan dragen, zittend op zijn achterbenen.
Uiteindelijk draait de wervelkolom zich in zijn lengte om het zwaartepunt van het paard.
Vergelijk de draf van het linker paard, werkend met een gestrekt, open frame, met het middelste paard, werkend in een kunstmatig, verzameld frame.
Beide paarden zijn in de afzetfase van de pas.
Op het eerste oog lijkt het kunstmatig verzamelde paard meer opwaarts te werken, maar als je beter kijkt dan zal je zien dat het paard met de ruimere paslengte beter door zijn lijf swingt en vanuit het achterbeen veel beter af kan zetten.
Het achterbeen van het linker paard heeft nog wat buiging, waardoor hij nog een opwaarts verende kracht heeft bij het afzetten, terwijl het middelste paard het achterbeen al volledig gestrekt heeft, de veer is al geknapt, en heeft geen energie (stuwkracht) meer om bij te dragen aan een opwaartse beweging.
Bovendien zal de in elkaar geschoven nek de voorwaartse swing van het achterbeen beperken.