De werking van de kandare!
22 december 2011
Doorgaans denkt men dat een kandare een scherp bit is, dat alleen is voorbehouden aan ervaren ruiters op hoog niveau, terwijl de trens gezien wordt als een zacht en vriendelijk bit.
Daardoor gebruiken we de trens tijdens de basisopleiding van paard en ruiter en de kandare wordt toegevoegd wanneer de combinatie klaar is voor de hogere scholing.
Maar is dit eigenlijk wel terecht? Hoe werkt de kandare eigenlijk?
De traditie
Uit de historische boeken blijkt dat onze grote voorbeelden zoals de grootmeesters Antoine de Pluvinel en Francois Robichon de la Guérinière, niet zo gecharmeerd waren van de trens en deze doorgaans ook niet gebruikten.
Dit geeft te denken!
Voor de lengtebuiging maakten ze gebruik van de kaptoom en voor de oprichting en verzameling de kandare. Deze combinatie werkt geniaal!
De kandareteugel heeft een meer controlerende functie en geen vormgevende functie zoals de kaptoom. Prenten en gravures met strakke kandareteugels zijn dan ook zeldzaam. Meestal hangen ze wat door, alsof ze geen werking hebben. Maar niets is minder waar.
Een simpele test laat zien, dat zelfs met 4 cm. doorhangende teugels, het paard de kleinste beweging van de ruiterhand op zijn tong als handhulp begrijpt. Waarschijnlijk zelfs beter dan wanneer men grote druk uitoefent op het bit.
Ook als mens voel je de kleinste bewegingen, zelfs als de teugel als een slinger doorhangt.
De paardentong is het op één na gevoeligste orgaan van het paard. En ook veel gevoeliger dan een mensenhand, welke zelfs de kleinste vibratie van de teugel al registreert.
Voor het overbrengen van een mededeling is dus geen strakke teugel nodig. En wat is een hulp anders dan het overbrengen van een vraag of mededeling?
Het werken met een kandare vraagt een gevoelige ruiterhand, die nooit trekt!!! De handen mogen slechts voor een korte duur vast gesloten blijven om de teugel en nimmer terugwerken. Met andere woorden de hand moet altijd in een voorwaartse richting blijven werken ook als we hem tijdelijk even sluiten (weerstand bieden).
Dit moet de ervaring en denkwijze van de oude grootmeesters dan ook geweest zijn t.a.v. de werking van de kandare. Anders zijn de talrijke schilderijen en gravures nauwelijks verklaarbaar.
De kunst van het rijden die destijds bestond is vaak nauwelijks nog te begrijpen in onze tijd van dressuurrijden met strakke teugels en veel gewicht in de hand. Uitzonderingen daargelaten!
De hedendaagse dressuur wordt geleid door prestatie en niet of in mindere mate door de kunst, waarbij de natuur van het paard vaak ondergeschikt is geraakt.
De werking van de kandare
Hoe de kandare inwerkt is afhankelijk van verschillende elementen:
- de vorm van het mondstuk
- de verhouding tussen de onder- en bovenboom
- de totale lengte van de kandare (van het topje van de bovenboom tot het onderste punt van de onderboom)
- de vorm van de onderboom bepaald het punt van de bevestiging van de teugels
- de spanning van de kinketting
- de kinkettinghaken
- plaats van bevestiging van de teugels
De hefboomwerking (schematisch)
In alle drie de gevallen wordt uitgegaan van dezelfde kinkettings-spanning.
- De stok = de totale boom (boven en onderboom samen)
- De driehoek = de eigenlijke stang, het mondstuk.
- De groene ovaal = de kinketting.
Boven: Bij een vrijwel gelijke verhouding tussen de boven - en onderboom is de hefboomwerking klein, er is veel kracht voor nodig, de beweging is klein.
Midden: gemiddelde kracht, gemiddelde beweging
Onder: Bij een lange onderboom t.o.v. de bovenboom is de hefboomwerking groot, er is weinig kracht nodig, terwijl de beweging groot is.
Vertaald naar een kandare wil dit zeggen:
Een korte onderboom behoeft maar geringe mate van inwerking van de hand (kleine beweging) om een grote invloed, reactie te krijgen (snellere inwerking), maar tegelijkertijd neemt de druk op de teugel en dus op de tong, bij beweging sneller toe.
Bij een lange onderboom moet de beweging van de hand groter zijn om eenzelfde druk te creëren, maar hier is minder kracht voor nodig. De inwerking van de hand wordt dus langzamer overgedragen op de kinketting en werkt daardoor trager in.
Vertaald naar de ruiter:
Een ruiter met een vaste hand, dus zwaardere aanleuning, is meer gebaat bij een korte onderboom, omdat er minder hefboomeffect is. De beweging kan klein zijn, en het effect is groot.
De ruiter die met een lichte aanleuning rijdt (zachte hand), heeft meer voordeel van een lange onderboom, omdat deze zachter is voor het paard. De hand kan zich grotere bewegingen veroorloven, voordat de werking op de mond wordt overgedragen.
Een ruiter met een nog niet zo onafhankelijke hand, kan beter kiezen voor een lange onderboom. (alhoewel een dergelijke ruiter beter voor een trens of kaptoom kan kiezen.)
Overigens moet niet worden vergeten, dat de hand van de ruiter de scherpte van het bit bepaald.
Vertaald naar het paard:
Hoe hoger het paard is opgeleid, hoe beter zijn zelfhouding en balans is. De ruiter hoeft nog maar met kleine, onzichtbare hulpjes het paard te ondersteunen. Een lange onderboom voldoet.
Een jong, nog niet uitgebalanceerd paard, heeft nog veel hulp van de ruiter nodig. Het is zinvol om snel en klein te kunnen inwerken, dus een kortere onderboom is handig.
Stang en Trens
De trens is het bit dat wij het beste kennen. Na de Barokke tijd, toen de rijkunst plaats moest maken voor het praktisch rijden, won zij steeds meer aan betekenis. Voor het praktische gebruik van het paard was zij de beste keus. Met de trens opgetoomd laat het paard zich het beste buigen.
De combinatie van trens en kandare lag voor de hand. Zo werden kunst en praktisch gebruik samengevoegd in één optoming.
Wie de kandare gebruikt moet goed begrijpen, hoe dit bit in de paardenmond werkt, anders is de kans op misbruik groot.
Het grote voordeel van de stang is dat ze uit één stuk bestaat en symmetrisch gevormd is, waardoor ze aangepast kan worden aan de vorm van de tong d.m.v. de tongboog en waardoor ze bij zijdelingse inwerking de vaste positie in de mond beter behoudt.
Bij correcte teugelvoering ligt het bit met zeer geringe drukbelasting op de tong en werkt niet direct in op de lagen, zoals zo vaak aangenomen en beweerd wordt. Zie onderstaande afbeeldingen.
De lagen zijn rood gekleurd. Hun afstand is bij een middelgroot paard slechts 2,5 cm. De tong is beduidend breder en ligt over de lagen, omdat hij er niet tussen past. Hij ligt als een soort bekleding over de lagen en werkt als een demper.
Aangezien de tong slechts een geringe drukvergroting aankan, mag de hand nooit de druk te ver opvoeren. Dit vooropgesteld doet een kandare de tong nooit pijn. Slechts kleine handfouten kan de tong verwerken.
Onderstaande afbeeldingen tonen dat bij een langere onderboom het dempingseffect van de tong beter tot zijn recht komt.
afbeelding a afbeelding b
Op afbeelding a en b wordt de onderboom dezelfde afstand naar achteren gebracht door de inwerking van de teugel. Bij de lange onderboom hoeft er minder kracht gebruikt te worden, maar is wel een grotere handbeweging nodig teneinde de onderboom dezelfde afstand naar achteren te halen. Hij werkt vertraagd in.
Het rechterplaatje illustreert hoe groot de impact kan zijn op een onderarm.
Hefboomwerking
We hebben gezien dat er verschillende soorten kandares zijn. Afhankelijk van de vorm en de verschillende verhoudingen tussen de onderdelen onderling, werkt de kandare sneller of langzamer in.
Een korte onderboom draagt de inwerking van de hand sneller over en een lange onderboom langzamer. Uitgaande van eenzelfde kinkettingspanning. De hefboom wordt niet alleen sterker of zwakker door de lengte van de onderboom, maar ook door de verhouding tussen de lengte van de onder en de bovenboom. Een goede doorsnee stang heeft de verhouding van 1/3 bovenboom – 2/3 onderboom.
De tong
Over de capaciteiten van de tong bestaan geen eensluidende onderzoeksgegevens. Maar een ding is zeker, in de embryonale ontwikkeling ontwikkeld de tastzin zich als eerste. Zowel bij paard als mens.
De tong van het paard is veel gevoeliger dan men denkt. Van alle zintuigen is de tastzin van de tong het grootst.
Het paard registreert de vorm en plaats van het bit exact in zijn mond en neemt verschillen in metalensoorten waar. Maar ook de vorm van het oppervlak van de metaalsoort wordt door de tong waargenomen (glad, ruw, stroef, bobbelig).
Wat het paard het meest aangenaam vindt, is eigenlijk nog niet goed onderzocht. Maar waarschijnlijk is een ruw, bobbelig oppervlak (vgl. sinaasappelschil) prettiger voor het paard.
De ruiter dient zich in ieder geval ervan bewust te zijn hoe fijngevoelig de paardentong is.
Een foutloze hand bestaat niet! Daarom is het erg belangrijk om een kandare te ontwikkelen die kleine teugelhulpfouten verzacht. Maar bovenal is het de verantwoordelijkheid van de ruiter, zich er constant van bewust te zijn welke invloed zijn hand heeft via het bit op de tong en lagen van het paard en daarmee op zijn gehele fysieke en geestelijk welzijn.
De kandare zoals op de linker afbeelding heeft een aanzienlijk langere onderboom dan de kandare op de rechter afbeelding. Uitgaande van een teugelaanname van 1 cm. zien we dat bij de langere onderboom een beduidend kleinere hoeksverandering plaatsvindt dan bij de kortere onderboom.
Bij een fout in het aannemen van de teugels wordt de stang vermeerderd in de tong geduwd. De vergelijking toont dat deze drukvermeerdering bij de langere onderboom aanzienlijk kleiner is dan bij de kortere onderboom.
De pressie op de tong is meetbaar minder bij de langere onderboom.
Dit stelt de kandares van de oude meesters (met lange onderbomen en doorhangende teugels) in een ander daglicht.
De kandare, welke met één hand gevoerd ⃰ werd, was alles behalve een martelaars-werktuig!
Ze waren in doel en werking juist het tegenovergestelde. Ze ontzagen de paardenmond veel beter als de hedendaagse "militaristische" uitvoeringen (trens of stang en trens met veel teugeldruk).
( ⃰ De kandare is van oudsher bedoeld om éénhandig gehanteerd te worden, zo voorkomt men de eenzijdige inwerking. Bovendien is de functie van de kandare controlerend en niet vormgevend en derhalve niet het geschikte middel voor de zijdelingse buiging).
De tong als "kussen"
De tong kan je je voorstellen als een soort kussenachtige demper.
Zolang het kussen, de tong, niet buiten zijn werkgebied, bereik, gebracht wordt, voelt de tong bijna alle veranderingen zonder dat dit zeer doet. Dus binnen het belastingsvermogen van de tong.
Het is te vergelijken met een technisch dempingselement. De lange onderboom vertraagt en verkleint tegelijkertijd de beweging van de ruiterhand. Hij maakt deze zacht. Dit geldt uiteraard alleen zolang de ruiter zich bewust realiseert wat iedere krachtsuitvoering/toepassing inhoudt. Zodat hij dit fijne instrument alleen gebruikt om het paard iets mede te delen.
afbeelding c afbeelding d
Het mondstuk van de kandare moet voor het paard aangenaam zijn. Met een groot inwerkingsoppervlak is dit het beste gewaarborgd.
Hoe groter het oppervlak is hoe kleiner de specifieke druk en hoe minder de samendrukking van de tong.
Het volgende voorbeeld kan een en ander nog verduidelijken.
Stel je een persoon voor die met blote voeten op een hoogpolig tapijt loopt. Deze laat weinig sporen na. Dezelfde persoon op naaldhakken zal door de enorm gestegen specifieke drukpuntsverdeling duidelijke sporen achterlaten. De naalden zullen zich in het vloerkleed boren en duidelijke sporen achterlaten.
Afbeelding c laat een kandare zien die een gelijkmatige tongboog heeft waardoor de drukvermeerdering gelijkmatig over de tong verdeeld wordt. Vergelijk de blotevoeten op het tapijt. De vormgeving is overeenkomstig de mond en daardoor niet al te ingrijpend.
Afbeelding d laat, net zo als de naaldhakken, zien hoe de puntbelasting bij toenemende druk werkt. De tongranden worden geklemd tussen de stang en de lagen. De bloedcirculatie en slikreflex wordt verstoord.
In geval van stang en trens kan een strak aangesnoerde neusriem bovendien nog de druk op het verhemelte vergroten van de tongboog.
Algemeen: een goed passend bit is afhankelijk van:
- de dikte van de paardentong
- de bekleding van de lagen, dunne of dikke huid
- hoe zijn de kiezen geplaatst in de mond
- zijn er wolfskiezen aanwezig
- Hoe laag hangt het verhemelte (afhangend rooster!)
- Is de mond smal of breder?
- Heeft het paard dunne of dikke lippen (bij de mondhoeken)
Slikreflex in samenhang met tongvrijheid
Net zo min als een paard gemaakt is om op te rijden, is de paardenmond geschikt om een extra object in te plaatsen, namelijk het bit. De paardenmond is gevuld met de tanden, kiezen en de lagen, waarover de tong geplaatst is. Hierin is eigenlijk geen extra ruimte voor een bit, laat staan twee, zoals bij de stang en trens.
Dit wetende, is het dus belangrijk dat je goed bedenkt welk bit je wilt gebruiken. Een verkeerd bit en een ongevoelige ruiterhand kunnen een ware kwelling zijn voor het paard.
Maakt men gebruik van stang en trens dan moet men zich zeker zeer goed bewust zijn van de belasting in de paardenmond.
Een slecht passend bit, welke de tong te zwaar (overmatig en dus pijnlijk) belast, belemmert het paard met slikken. Hierdoor gaat het paard vaak schuimen, wat in tegenstelling tot wat men vaak beweert, eigenlijk niet zo'n goed teken is. Het paard kan namelijk niet meer behoorlijk zijn speeksel doorslikken. En als we bedenken dat een paard grote hoeveelheden speeksel per dag aanmaakt (10 tot 15 liter per dag), dan kan dat zeer vervelend zijn voor het paard.
Een ongevoelige ruiterhand kan een bit scherp doen inwerken door een te lange of slecht getimde inwerking op de tong (een grote spier), welke zeer belangrijk is voor de slikreflex.
De neusriem
Net als bij de keuze van een goed bit, moeten we bij de keus van wel of niet een neusriem, goed bedenken wat de functie hiervan kan of moet zijn.
Op de oude prenten en gravures zien we soms een neusriem en soms niet.
In het heetst van de strijd (snelle acceleraties en korte, abrupte wendingen) was de ruiter niet altijd even zacht met zijn handen. Het gebruik van een neusriem, hield de kaken van het paard bij elkaar, waardoor het paard zijn mond niet overmatig kon openen. Hierdoor kon ook het bit minder makkelijk verschuiven in de mond, waardoor ernstige mondblessures voorkomen konden worden.
Bij ernstige valpartijen gebeurde het nog wel eens dat het paard met wijd geopende mond op de grond terecht kwam, waardoor hij zijn onderkaak brak. De neusriem kon dit enigszins voorkomen. Ten eerste omdat het bit vaster in de mond lag, waardoor de ruiter het paard met zijn hoofd naar links of rechts kon trekken, zodat het paard op de zijkant van zijn hals terecht kwam.
Ten tweede omdat het paard zijn mond niet zover kon openen en hierdoor niet op een ver geopende mond kon vallen, waardoor de onderkaak naar achteren kon breken.
Daarentegen zie je op de latere prenten, waarbij de praktische rijkunst steeds meer plaats maakte voor de Kunst van het rijden, dat de neusriem vaak ontbreekt.
In de rijkunst konden de ruiterhulpen echt verfijnen, zodat een neusriem niet nodig was.
Dat wil zeggen, dat we ons dus moeten afvragen of we een neusriem nodig hebben voor het doel dat we nastreven.
In de springsport kan het duidelijk zinvol zijn, daarentegen zou het in de veel rustiger dressuursport veel minder nodig moeten zijn.
Ook de hoogte van de neusriem is bepalend voor zijn functioneren en inwerking.
Onderstaande afbeelding laat een doorsneden van de paardenmond zien op twee verschillende plekken. Afhankelijk van de hoogte van de neusriem, snoer je op die hoogte de kaken van het paard bij elkaar.
Een neusriem moet niet gebruikt worden om ruiterfouten te verbloemen. Opent het paard zijn mond onvermatig, dan moet worden gezocht naar de oorzaak en niet gegrepen worden naar een strakkere neusriem. Ook hier geldt "alle middelen kan je gebruiken of misbruiken".
Een (te strak) aangesnoerde neusriem klemt de kaken van het paard op elkaar, hierdoor wordt de tong zwaar belast (zeker als het bit ook nog slecht past). De slikreflex wordt hierdoor dermate belemmert, dat het paard zeker moeite zal hebben met het doorslikken van het speeksel.
Daarnaast kan een paard, bij een aangesnoerde neusriem, zijn kaken ten opzichte van elkaar niet meer verschuiven. Hierdoor wordt het paard belemmerd in het aannemen van de juiste stelling, waardoor ook een correcte lichaamsbuiging verstoord wordt.
Tongboog
Het begrip tongboog is verwarrend.
Dit begrip kan het idee geven dat een (hoge) tongboog veel tongvrijheid garandeert. Zonder de inwerking van het bit is dit zeker waar. Maar tijdens de inwerking van de ruiterhand is fysiek gezien het tegendeel waar. Hoe meer tongvrijheid (grotere tongboog) hoe scherper de inwerking door de puntbelasting. De hoogte van de tongboog, moet ook weer afgestemd worden op de "ruimte" in en de vorm van de paardenmond (b.v. hoog of laag verhemelte).
Hefboomwerking
De kandare bestaat uit een ongebroken mondstuk die zonder scharnierpunten aan de bomen zijn bevestigd en die zijn werking dankt aan het hefboom effect.
De onderboom zet zich af tegen het deel van de bovenboom op het punt waar het hoofdstel het bit aan het hoofd bevestigd/plaatst.
De onderboom zet ook druk op de kinketting, die de relatie tussen de bovenboom en de onderkaak bepaald.
Een druk op de teugel veroorzaakt dat de bovenboom naar voren gaat, maar omdat het gehinderd wordt door de zijriem van het hoofdstel (het bakstuk houdt het mondstuk op zijn plaats) en de kinketting, legt het mondstuk druk op de tong, de onderkaak en achter de oren.
De gelijkmatige druk op de tong kan alleen afvloeien als het paard zijn onderkaak dichter naar de hand beweegt, die de druk op de teugel beïnvloed.
Het paard kan dit het makkelijkste doen door het stukje achter zijn oren te ontspannen, waardoor zijn hoofd in een verticale positie komt of door de mond te openen.
De meeste paarden kiezen voor de eerste optie. (Paarden lopen niet graag met hun mond open.) In het tweede geval moet men zich gaan afvragen of er niet iets anders aan de hand is.
De eerste optie is dus het ontspannen van het bovenste gedeelte van de wervelkolom (de eerste twee wervels). De ontspanning van dit bovenste gedeelte resulteert in:
- het rekken van de bovenlijn;
- het liften van de halsaanzet, de schouders
- het stretchen van de hals (telescoopnek)
Mits het paard geleerd heeft wat hij moet doen en hoe hij dit kan doen en hij dit fysiek kan uitvoeren.
Als het goed is heeft hij dit al geleerd tijdens het begin van zijn opleiding aan de kaptoom of trens. Tegen de tijd dat de kandare geintroduceerd wordt, zou dit voor het paard uitvoerbaar moeten zijn.
Normaliter wordt de stang pas geintroduceerd als het paard zijn hoofd verticaal kan dragen (nageven). Dit betekent dat het paard redelijk goed geschoold moet zijn om zijn hoofd in die positie te kunnen dragen. Maar niet alleen dat.
Een verticaal hoofd maakt een paard nog niet goed geschoold. Al de dingen die hiermee samengaan - de telescoopnek en de gelifte halsaanzet door het ondertreden van de achterhand, moeten al min of meer automatisch gaan. En dit kan alleen gebeuren met een ontspannen swingende rug en het starten van de verzameling.
De stang regelt dus de hoek van het hoofd door de kaak en de tong te ontspannen om de nek zo ontspannen te krijgen, waardoor de hals uitstrekt naar voren (oren naar voren) en de halsaanzet gelift wordt.
De kinketting
De invloed van de kandare wordt bepaald door de inwerking van de kinketting.
Een kandare functioneert alleen met kinketting. De kinketting wordt passend gemaakt, door als eerste de ketting plat te draaien en dan de onderboom naar achteren te kiepen in een hoek van 45 graden om de gewenste lengte te bepalen.
De inwerking van de kinketting wordt bepaald door:
- de hoofdhouding van het paard;
- de tongboog;
- de handhouding van de ruiter;
- de verhouding tussen de onder- en bovenboom van de kandare;
- hoe strak de kinketting gespannen is in neutrale positie.
Bij een korte bovenboom met een te lange kinketting kunnen de mondhoeken ingeklemd worden. Ook kunnen de lippen tussen de ketting en het mondstuk ingeklemd worden.
Een losse kinketting is niet zo vriendelijk als de meeste ruiters denken. De werking van de kandare wordt bepaald door de kinketting in verhouding met de inwerkingkracht van de ruiterhand via de teugel verbonden aan de onderboom.
Doordat bij een losse kinketting de inwerking van de ketting ontbreekt, hangt de kandare door en vormt een zware belasting voor de paardenmond en tong.
Tijdens de inwerking van de ruiterhand op de kandare, zal het paard hierdoor niet op de juiste manier reageren. Hierdoor zal de ruiter harder gaan trekken, waardoor de kanteling van de stang in de mond van het paard voor enorme krachten in de mond en op de tong zorgt.
Een losse kinketting vergt dus een een grotere trekkracht. Hierdoor wordt de kracht op de ketting groter, waardoor de draaiing van de stang groter wordt, hierdoor wordt de kracht op de kinketting weer vergroot.
Je rijdt je paard dan uiteindelijk nog op de druk van de kinketting, in plaats van inwerking van het mondstuk van de kandare op de tong en de lagen.
De trekkracht moet zich drastisch verhogen om de kinketting te kunnen laten werken.
Hieruit kan je vaststellen dat een te losse kinketting een fijne handinwerking bemoeilijkt. De exacte krachten zijn moeilijk te meten.
Bovenstaande afbeelding laat dit zien. De kinkettinghaken (rood) tezamen met het eerste ringetje van de kinketting zetten zich tegen het mondstuk af. De bovenboom kan nog veel langer zijn. hij kan op deze manier niet inwerken.
Het correct bevestigen van de kinketting met de juiste spanning is enorm belangrijk voor de goede inwerking van het bit en daarmee voor de juiste (toelaatbare) druk op de tong van het paard.
De dempende werking
De tong en de lippen hebben een dempende werking.
afbeelding e afbeelding f
Vanuit de techniek kennen we de veerelementen. Ze werken goed wanneer men ze binnen hun werkingsgebied belast. Een te strak samengedrukte spiraalveer is geen veer meer.
In afbeelding f wordt een druk op de paardentong gelegd van 200 g. Deze is binnen de belastingscapaciteit van de veer goed ingezet.
De tong kan de inwerking van de veer matigen door zijn dempende werking. Op deze manier kan ze 'veren'.
In afbeelding e is de veer door harde hand volledig samengedrukt tot een blok. Met betrekking tot de tong betekent dit, dat deze niet nog meer na kan geven . De dempende werking is opgeheven. De tongranden zijn tussen de stang en de lagen ingeklemd. Voor een paard is dit zeer pijnlijk.
Dit maakt duidelijk dat wij de tong nooit mogen blokkeren. Beleren door middel van pijn is niet ruiterlijk, maar bovendien dom.
Wie harmonie en lichtheid zoekt kan niet de bedoeling hebben door middel van een samengedrukte, pijnlijke tong tot zijn doel te komen. Correctie of straf mag nooit via de mond van het paard plaatsvinden.
Om even bij de veer te blijven. Bij het rijden op een kandare moet en kan alles veren. De tong, de lange onderboom en de vingers van de ruiter.
De verende vingers
Het meegaan en nageven van de vingers is als het leegschenken van een theepot die bijna leeg is.
Apart gebruikt zijn onze vingers verbazingwekkend fijngevoelig. Al na korte oefening weten de vingers hoeveel ze moeten openen en nageven, zodat de kandare niet klemt. Na voldoende oefening wordt het een automatisme. Een goede teugelvoering is niets anders als een goede gewoonte.
De eenhandige teugelvoering is veel rustiger en vriendelijker voor het paard dan de twee-twee teugelvoering en komt de kunst ten goede.
De ruiter die met fijne hulpen rijden wil, moet als eerste beseffen, dat de kandareteugels in één hand horen. De verklaring hiervoor is eenvoudig: omdat de kandarestang geen draaipunt bezit, mag ze nooit met twee handen bedient worden.
Bij tweehandige teugelvoering, bestaat het gevaar van éénzijdige inwerking. De kandarestang klapt om op de tong, waardoor de ene tongrand ontlast wordt, terwijl de andere tongrand de dubbele belasting te verduren krijgt.
Vederende vingers doen wonderen.
De onderlegtrens
Je zou bijna denken "Waarvoor gebruikt men deze eigenlijk nog, als de kandarestang goed werkt?".
Voor de zijdelingse buiging is de trens of kaptoom nodig en is de kandare niet geschikt. Pas volledig opgeleide paarden laten zich op blanke kandare rijden, omdat deze geleerd hebben zich te buigen door de inwerking van de zit en het been.
De trens is eenzijdig inzetbaar, doordat zij dankzij haar gebroken vormgeving in de mond van het paard niet kan kantelen. Met een zachte eenzijdige teugelwerking is dit acceptabel voor het paard omdat het niet zeer doet. Op deze manier uitgevoerd werken stang en trens goed samen.
Maar ook bij het gebruik van de trens moet je je behoeden voor misbruik. De werking van de trens werkt bij sterke inwerking met de hand als een notenkraker.
Gelukkig leert het paard snel hoe hij het notenkrakerseffect van het bit buiten werking kan stellen. Hij onderneemt alles om de symmetrische positie van het bit te verijdelen. Hoe dat gebeurt weten we allemaal. Hij belast het bit eenzijdig, hoe harder de (éénzijdige) hand hoe duidelijker, het paard kantelt. Vaak kan men ook zien dat het bit aan de ene zijde verder uit de mond steekt dan aan de andere zijde.
Dat betekent dat de middenpositie van het bit in de praktijk zelden voorkomt, terwijl dat wel bedoeld en beweert wordt in bijna alle dressuurboeken.
We moeten ons bewust zijn dat bij een harde inwerkende ruiterhand, de assymetrie van het bit de natuurlijke scheefheid van het paard versterkt. Met andere woorden, trekt het paard hard aan de linker teugel, niet terugtrekken maar juist loslaten en veren.
De ruiter moet zich afvragen wat er fout gaat, wanneer het bit altijd naar dezelfde zijde verschoven blijft. Bij een goede ruiterhand, zou dit eigenlijk niet moeten gebeuren of moeten wisselen.
(Dit verschijnsel zien we bij paarden die zich aan het notenkrakerseffect willen onttrekken.)
Samengevat:
De positie van de trens in de paardenmond is in zijdelingse richting onzeker en wordt in grote mate door de ruiterhand bepaald.
Het paard wordt herhaaldelijk tot ongelijke aanleuning uitgenodigd.
Symmetrie (in het lijf) door Asymmetrie (in de mond) te willen is paradox.
- De trens is in tegenstelling tot de gebruikelijke opvatting minder fijn dan dat wij denken, omdat het de tong niet zozeer gelijkmatig belast als wel via drukpunten.
- De trens is minder goed aan de vorm van de paardenmond aan te passen dan de kandare
- De trens nodigt de ruiterhand meer uit tot wisselende teugeldruk (zagen) dan de kandare. teneinde het paard na te laten geven.
- Gecombineerd met de kandare is de trens echter een goed bit, onder voorbehoud dat de ruiter een strakke teugel vermijdt.
- Voor het bereiken van de stelling en zijdelingse buiging zou een werking op de lippen en de mondhoek voldoende moeten zijn. Deze zijn weliswaar minder gevoelig, maar voldoende gevoelig om de ruiterhand te begrijpen.
Waarom zou je dan meer doen met de trens als dit voldoet?
Voor het nageven is de stang veel geschikter dan de trens.
Later komen de halve ophoudingen erbij om het paard te verzamelen. Maar ook hierbij gaat het om kleine handsignalen, die bij minimale teugelspanning het beste begrepen worden.
Het jonge paard
Voordat men het jonge paard gaat berijden, is het aan te raden het paard bekend te maken met de taal van het bit, zodat men paarden ontwikkelt die met vertrouwen en via kleine hulpen in de hand komen.
De ruiterhand mag nog zo goed zijn, zonder begrip van het paard van de bedoeling ervan, kan de ruiter het paard niet sturen/leiden.
Bovendien is het voor het paard prettig de te leren onderdelen in kleine stukjes aangeboden te krijgen. Het makkelijkst leert hij de dingen een voor een.
Bovendien is het een voordeel dat het paard alvast de hulpen kent vanaf de grond, voordat hij een ruiter moet leren dragen.