Een eigen paard koop je met verstand om er later vanuit je hart van te genieten.

D. DE ACHTERHAND GELIJKMATIG ONTWIKKELEN

De achterbenen kennen het verschil in stuwen en dragen. Het ene achterbeen heeft een voorkeur tot stuwen en is meestal steiler en het andere, vaak buigzamere achterbeen, kan makkelijker gewicht dragen.
Ook de achterbenen moeten leren in balans te komen wat het stuwen en dragen betreft. De buigzaamheid van beide achterbenen moet zich gelijkmatig ontwikkelen door middel van de rechtrichtende buigingsoefeningen.


De achterhand bestaat uit 7 gewrichten:

A. Het SI-gewricht;
B. Het heupgewricht;
C. Het kniegewricht;
D. Het spronggewricht;
E. Het kootgewricht;
F. Het kroongewricht;
G. Het hoefgewricht.




Een gewricht is een scharnierende beweeglijke verbinding tussen twee delen van het skelet (botten). Gewrichten zijn bekleed met kraakbeen en gevuld met een vloeistof “synovia”, dat zorgt voor de smering van de gewrichten. Afhankelijk van de plaats of functie van een gewricht heeft een gewricht ook nog gewrichtsbanden en ligamenten, die zorgen voor extra stabiliteit.

Door de vele gewrichten van de achterhand die functioneren als een veer, heeft het paard de mogelijkheid zich te verzamelen en op te richten.

Wanneer men op de achterbenen meer gewicht overbrengt van de voorhand, worden de gewrichten van de achterhand ineen gedrukt (vergelijk de werking van een harmonica). Als door training de spieren en pezen, die de gewrichten omringen, sterk genoeg zijn geworden om het gewicht te dragen, kan het gewricht sterk inbuigen (vgl. een veer) om zich daarna weer te ontspannen als gevolg van de (veer)kracht van de spieren. Op die manier kan het paard zich steeds meer verzamelen en oprichten.

A. Het SI-gewricht verbindt het bekken van het paard met de wervelkolom.

B/C. Het heupgewricht en het kniegewricht zijn met name de sterkste en belangrijkste gewrichten die zorgen voor de buiging van de achterhand. Ze bestaan uit grote sterke botten, die omgeven zijn met grote spierpartijen. Door de juiste spiertechnische training kunnen deze spiergroepen zich enorm ontwikkelen. Op die manier kan de voorhand ontlast worden.
De ruiter kan gaan schakelen tussen de stuwkracht en de draagkracht van de achterhand, zodat men het totaal kan beheersen.
“Wanneer men de draagkracht bezit, kan men de stuwkracht beheersen”.
Alleen door het paard zich eerst in de lengte te laten buigen, kan hij zijn binnenachterbeen onder de massa plaatsen. Door het gewicht hierop de plaatsen, zullen deze gewrichten gaan buigen.
Een belangrijke oefening hiervoor is de SCHOUDERBINNENWAARTS.

Tijdens de training heeft de ontwikkeling van de buigzaamheid en veerkracht van de achterhand (gewrichten) de hoogste prioriteit. Door slechte of verkeerde training kunnen de andere gewrichten die over het algemeen zwakker en minder stug zijn dan het heup- en kniegewricht, zich overwegend gaan buigen en een groot deel van het gewicht gaan dragen. Hierdoor kunnen allerlei kwalen ontstaan.

Overbelasting ontstaat wanneer een gewricht te vaak of te lang moet inbuigen, hierdoor verliest het gewricht zijn veerkracht.
Bij de training is het daarom belangrijk dat men:
- het achterbeen belast en weer ontlast
- veel van hand veranderd
- verzamelende oefeningen afwisseld met ontspanning.

Want een spier groeit door ze afwisselend aan te spannen en weer te ontspannen. Vergelijk dit met gewichtheffen.

Hierdoor (belasten en ontlasten van het betreffende binnenachterbeen) kunnen de spieren zich ontwikkelen, waardoor er een bundel aan spieren ontstaat, waarmee hij zich beter in balans, evenwicht kan houden, rechtgerichter kan lopen en hij meer zelfhouding krijgt.

Kwalen door overbelasting ontstaan wanneer de spieren van het heup- en kniegewricht nog niet voldoende ontwikkeld en krachtig zijn, terwijl het paard zich al wel moet verzamelen en oprichten.
Bovendien moet een paard eerst worden rechtgericht voordat hij zich kan verzamelen en oprichten, omdat hij anders één achterbeen steeds naast de massa zal blijven plaatsen en ontziet om te dragen, terwijl het andere achterbeen het grootste deel van het gewicht moet dragen en zodoende overbelast raakt.

D. Met name het spronggewricht kent vele kwalen die ontstaan door overbelasting. Denk bijvoorbeeld aan:
- spat
- reebeen
- hazehak
- piephak
- gallen

Sterke achterhand verkeerd gebruikt
Veel paarden hebben een sterke achterhand, maar sommige ruiters rijden hun paard zodanig dat deze sterke achterhand het totale gewicht van het paard met extra kracht naar de voorhand verschuift. De ruiter kan door verkeerd rijden bij het paard dus juist problemen en gebreken ontwikkelen. Door het paard op de voorhand te rijden, al dan niet met slofteugel, met teveel aanleuning (de ruiterhand wordt als het ware het 5e been waarop het paard steunt) ontstaat overbelasting op de voorhand met alle gevolgen van dien. Het paard loopt stijf, kort, gaat onregelmatig, komt in verzet, loopt scheef, wil niet buigen naar een bepaalde kant enz. Fysiotherapie, ostheopatie, onstekingsremmers worden vaak ingezet, maar zijn dan slechts symptoombestrijding, als de ruiter weer op de oude voet verder traint.

E/F/G. Kogel-, kroon- en hoefgewricht

Het kogel-, kroon- en hoefgewricht zijn erg gevoelig voor de kwaliteit van de ondergrond waarop getraind wordt en het terrein waarin gereden wordt. Binnen- en buitenmaneges met een harde diepe hoefslag vragen om problemen aan spieren en pezen van deze gewrichten! Het paard kan kreupel worden door een verstuiking of verrekking en ook kunnen de pezen gaan ontsteken bij slechte bodem. Gallen komen ook veelvuldig voor.

Het gebruik van ijzers is ook van invloed op deze gewrichten omdat het hoefmechanisme daardoor afneemt en de hoef minder elastisch kan zijn om schokken te dempen.

Het buigen van het achterbeen
De volgorde voor het laten buigen van de achterhand is als volgt:

Stap 1: Lengtebuiging
Het paard moet eerst in zijn wervelkolom gelijkmatig leren buigen, voordat een paard zijn achterbenen kan gaan buigen. Dus richt het paard recht zodat het paard naar beide zijdes kan inbuigen. Het rijden van voltes en schoudervoor, waarbij de voorhand goed voor de achterhand gericht wordt, zijn hiervoor goede oefeningen.

Stap 2: Buiging van elk achterbeen afzonderlijk
Als het paard de juiste lengtebuiging kan aannemen, is het in staat zijn binnenachterbeen onder de massa te plaatsen.
Pas dan is het been in staat om te gaan buigen en meer gewicht te gaan dragen.
Men leert het paard ieder been afzonderlijk te buigen door oefeningen als schouderbinnenwaarts op 3 en 4 sporen, waarbij de ruiter regelmatig van hand veranderd. Daarmee verzameld het paard zich.
Een achterbeen kan alleen buigen als er meer gewicht op geplaatst wordt. Dit gewicht kunnen we overhevelen van de voorhand door het gewicht van het hoofd en de hals dichter naar het zwaartepunt van het paard te brengen. Door oprichting zal het paard meer gaan ’’zitten’’.

Stap 3: Buiging van beide achterbenen om de beurt
Pas als een paard in staat is beide achterbenen afzonderlijk te buigen door belasting, kan het paard zijn achterbenen beurtelings, gelijkmatig gaan buigen cq gewicht laten dragen en is het paard in staat om te piaferen (onderste plaatje) en de passage (rechterplaatje) te laten zien.








Stap 4: Buiging van beide achterbenen tegelijkertijd
Wanneer een paard zijn beide achterbenen op hetzelfde moment buigt en daar het totale gewicht op overneemt komen we in de levade.

Stap 5: Buiging van beide achterbenen tegelijkertijd met daaraan toegevoegd de veerkracht:
Vanuit de levade kan het paard met zijn beide achterbenen afzetten en naar voren springen. Zo ontstaat de courbette.

 

Terug naar "Rechtrichten wat"

Heeft u vragen of interesse?

Heeft u vragen, opmerkingen of interesse? Vult u dan onderstaand formulier in en u ontvangt zo spoedig mogelijk bericht.

Naam:
Email:

NOKR