Er zijn geen paarden die op een ezel rijden, maar er zijn wel ezels die op paarden rijden.

C. LONGEREN
Zodra het paard zich, aan een ontspannen werklijn, zowel links- als rechtsom met correcte lengtebuiging, ondertredend achterbeen en voorwaarts-neerwaarts kan bewegen, kunnen we de afstand tussen het paard en de persoon op de grond gaan vergroten, zodat we het paard kunnen gaan longeren.
Ook aan de longe moet het paard zich conform de drie basisvoorwaarden blijven bewegen, zonder dat zijn vorm, tempo en ritme veranderen

Door de longe geleidelijk aan te verlengen, kunnen we het paard leren ook op de grotere cirkel op eigen benen te lopen in een correcte houding. Zodra het paard daarbij uit zijn vorm valt, nemen we de longe weer wat korter en herstellen de houding, waarna we de longe weer kunnen verlengen.

Ook hierbij maken we gebruik van een kaptoom, de enkele longe en de zweep. Longeren aan het bit geeft teveel storing in de mond, waardoor het paard zijn hoofd kan gaan kantelen en bestaat het risico dat (vooral bij jonge, nog onstuimige paarden) het bit door de mond getrokken wordt. Tevens kunnen we hierbij gebruik maken van stemcommando’s, lichaamshouding en lichaamspositionering

De stemcommando’s worden gegeven met een rustige lage stem. Hanteer altijd dezelfde commando’s voor dezelfde vraag. Dus niet de ene keer HA-ALT en dan weer HUU.

Bij jonge en onstuimige paarden is een longeercirkel een goede oplossing. Voor rustiger paarden is het raadzaam om in een meer open ruimte te longeren, zodat het paard geen steun kan zoeken aan de wand en echt op eigen benen gaat lopen.

Door op deze manier het paard op te leiden en op eigen benen leren lopen, krijgt hij de tijd om zich te ontwikkelen:

  • spiertechnisch
  • conditioneel
  • geestelijk (wennen aan de hulpen stem- en zweephulpen)
  • in balans in alle drie de basisgangen

Pas als het paard in alle drie de basisgangen zich in balans kan bewegen, is het tijd om hem te gaan berijden. Zo geeft hij zelf aan op welk moment hij er aan toe is om bereden te worden, zonder dit af te dwingen (b.v. door bijzetteugels).

Ook bij het longeren geldt dat het paard zich in de drie basisgangen:

  1. in de lengte moet buigen;
  2. moet ondertreden met het binnenachterbeen;
  3. zich voorwaarts–neerwaarts moet bewegen.

1. Lengtebuiging

Door het vragen van stelling gecombineerd met de drijvende kracht van de zweep, wordt het paard gestimuleerd zich in de lengte te buigen. Zodra het paard de juiste lengtebuiging geeft,

  • zal de volte exact rond blijven;
  • er geen druk staan op de longe;
  • de buitenzijde van het paard gerekt worden;
  • de binnenzijde zich gaan aanspannen.
  • het paard zich ontspannen, in een rustig ritme bewegen op de volte

Hoe groter de volte, hoe kleiner of minder de buiging. Hoe kleiner de volte is, hoe groter de lengtebuiging van het paard moet zijn.
Zodra er spanning op de longe komt te staan, verliest het paard de goede lengtebuiging en is de volte te klein.
Daarnaast is de grote van de volte ook afhankelijk van de lengte/grootte van het paard.

        
 

2. Ondertreden

Door de lengtebuiging komt de binnenheup van het paard naar binnen. Hierdoor kan het binnenachterbeen richting het zwaartepunt treden om zo de massa te ondersteunen.
Door de lengtebuiging komen tevens de binnenheup en binnenschouder dichter bij elkaar te liggen, doordat de binnenschouder zich naar achteren begeeft en de binnenheup zich naar voren beweegt.

Wanneer het paard moeite heeft met buigen, wordt de volte verkleind, zodat de buiging moet toenemen. Zodra het paard weer nageeft op de longe en zich dus correct buigt in de lengte, wordt de volte weer vergroot.

3. Voorwaarts-neerwaarts

Wanneer het paard zijn rugspieren loslaat, kan het paard zijn hoofd voorwaarts-neerwaarts laten zakken.
De ruiter nodigt het paard uit via de longe zijn hoofd/hals naar voren, naar beneden te bewegen. Door altijd in de hand met een gevende tendens te werken.

Het is voor een paard op de volte eenvoudiger om aan het gevraagde te voldoen dan op de rechte lijn, doordat we het paard op de volte vragen:

  • zowel de spieren aan de buitenzijde lang te maken (lengtebuiging)
  • als de rugspieren lang te maken (voorwaarts-neerwaarts te bewegen),

zodat deze twee elkaar versterken. Op de rechte lijn is de lengtebuiging beduidend minder, waardoor het paard eerder de tendens voorwaarts-neerwaarts verliest.

Terug naar "Het toekomstig gebruikspaard"

Heeft u vragen of interesse?

Heeft u vragen, opmerkingen of interesse? Vult u dan onderstaand formulier in en u ontvangt zo spoedig mogelijk bericht.

Naam:
Email:

NOKR